De koffieteelt

Koffiestruiken kunnen, afhankelijk van hun soort, tot meer dan tien meter hoog worden en hebben kleine witte bloesems die een beetje zoet ruiken en doen denken aan jasmijn. De bomen worden doorgaans echter gesnoeid tot op een hoogte van ongeveer twee tot vier meter, omdat de smaak van de bonen zich dan beter kan ontwikkelen en ze gemakkelijker kunnen worden geplukt.
Er zijn twee soorten koffieplanten: Arabica en Robusta. Hoewel Arabica bonen fijner en milder van smaak zijn, staan Robusta bonen voor stevige en aardse tonen.

In de meeste producerende landen wordt koffie eenmaal per jaar geoogst, al kan het in sommige gebieden ook halfjaarlijks. De struiken, die tot 25 jaar oud kunnen worden, dragen na drie of vier jaar voor het eerst vruchten. De vruchten kunnen op z'n vroegst worden geoogst nadat ze zes tot zeven maanden aan de boom hebben kunnen groeien en al die tijd goed verzorgd zijn.
De rijpe koffiebessen worden met de hand geoogst; in Brazilië gebeurt dit soms ook per machine.

In de koffiebessen zitten meestal twee groene koffiebonen. Bij hun verdere verwerking zijn er twee methoden: de natte en droge behandeling. In het natte behandelingsproces worden verschillende zuiveringsstadia, een afpel- en fermentatieproces doorlopen waarna een periode van droging volgt. Voor de productie van de ALDI-kwaliteitsmerken "Markus" en "Moreno" wordt overwegend de natte verwerkingsmethode gebruikt, omdat deze de smaak van de koffieboon het best behoudt. In het droge verwerkingsproces worden de rijpe koffiebessen in de zon gedroogd totdat de koffiebonen gemakkelijk kunnen worden gepeld. Om het proces te versnellen en fermentatie te voorkomen, worden ze meerdere keren per dag gekeerd.
Koffieboeren controleren de kwaliteit van de groene koffie, dat wil zeggen de buitenkant, de grootte, de dichtheid en de kleur van elke boon.